Zaterdag 14/3/20
Iedere ochtend, als ik opsta, neem ik me tegenwoordig voor niet meteen de radio aan te zetten en niet op internet te kijken hoe het met het coronavirus staat. Toch is dat wat ik iedere keer doe, ik móet het nieuws checken en verklaar dat naar Guus met: ‘we moeten toch weten waar we aan toe zijn.’
Gisteren 13/3
Het Museumplein was gisteren, eind van de middag, toen ik het effect van alle beperkende maatregelen tegen het virus wel eens met eigen ogen wilde zien, uitgestorven. Er dwaalde slechts een handjevol toeristen tussen de brede graspartijen. Het leken me slome toeristen die kennelijk niet op tijd weg hadden kunnen komen uit dit pretpark, waar ineens niets meer te beleven valt. Maar waar hadden ze ook heen gemoeten! Venetië? Hong Kong? Barcelona? Berlijn? Ze schoten wat fotootjes van het ineens immense plein en de doodse gebouwen eromheen. Het van Gogh, het Stedelijk, het Rijks, ze waren potdicht, het Concertgebouw was donker, alleen café Keijzer vlakbij was open. Er zaten twee mensen vlakbij het raam boven hun biertje voor zich uit te staren. De PC Hooftstraat bood een onwerkelijke jaren vijftig aanblik. Ineens, met die lege stoepen, leek de straat twee keer zo breed. Winkelpersoneel en beveiligers stonden wezenloos door de glanzend gepoetste etalageruiten naar buiten te koekeloeren. Bij Louis Vuiton hoorde je vanuit een achtertuin een merel triomfantelijk zingen. Op de terugweg bleek dat café Wildschut zijn deuren troostend en gastvrij open had staan, er brandde veel licht, maar er zat maar een enkeling binnen. En dat op het tijdstip waarop daar normaal op vrijdag honderden mensen hun vermoeienissen en frustraties van de voorbije werkweek komen wegdrinken en hun overwinningen komen vieren.